Algemene informatie
Doelgroep
De Meervoudige Digitale Diagnostische Dyslexie Test (MDDDT) is een uitgebreide dyslexietest inclusief een vragenlijst. De test is geschikt voor klas 3 en hoger van het VO (voor het VMBO vanaf klas 4). Voor BO en lagere klassen van het VO is de DOT geschikt als taaltest.
Betrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van zowel de tests als de vragenlijsten is uitgebreid onderzocht in diverse groepen van mensen met en zonder dyslexie. Gebleken is dat de MDDDT bij meer dan 95% van de mensen een goede voorspelling geeft over dyslexie.
8 onderdelen:
-
1. Auditieve tests I
-
2. Vragenlijst Algemeen taalgebruik
-
3. Geheugentest
-
4. Vragenlijst Specifiek taalgebruik
-
5. Auditieve tests II
-
6. Vragenlijst cognitieve vaardigheden
-
7. Visuele tests
-
8. Vragenlijst dyslexie
Rapportage
-
1. Normscores van 12 tests
-
2. Interpretatie van de testresultaten met 4 samenvattende normscores
-
3. Beschrijving van de zelf-rapportage uit de vragenlijst met 25 eigenschappen
-
4. Twee voorspellingen van dyslexie (op basis van testresultaten en de vragenlijst)
-
5. Enkele korte adviezen
Afnameduur
Gemiddeld duurt de afname van de MDDDT ongeveer anderhalf uur. Het gemiddelde zegt natuurlijk niets over een individuele leerling, maar geeft aan wat voor de meerderheid geldt. Sommige leerlingen zijn iets sneller, sommigen iets langzamer. Een heel kleine groep leerlingen zal er een stuk langer over doen. Voor deze leerlingen bestaat de mogelijkheid om de MDDDT te onderbreken en op een later tijdstip te hervatten. Zie de gebruikershandleiding.
Theoretische achtergrond
In de wetenschappelijke literatuur zijn veel verschillende theorieën over hoe dyslexie gedefinieerd zou moeten worden en waar het door wordt veroorzaakt. Maar er is consensus over twee dingen. (1) Dyslexie is genetisch bepaald. Een leerling met dyslexie heeft meestal een ouder met dyslexie. Maar zoals veel eigenschappen, kan ook dyslexie weleens een generatie overslaan. Dan zijn er meestal wel grootouders met dyslexie. (2) Dyslexie heeft meerdere symptomen. De meest genoemde symptomen zijn lees- en spellingsproblemen, fonologische verwarring, (visuele) aandacht voor details, verwarring bij het kortetermijngeheugen en concentratieproblemen. De MDDDT is ontwikkeld niet op basis van een specifieke theorie, maar op basis van voorkomende symptomen. Kenmerkend voor de MDDDT is daarom niet alleen een voorspelling van dyslexie, maar ook het in kaart brengen van alle mogelijke vaardigheden die verband houden met dyslexie. Op deze manier kan de MDDDT altijd een hulpmiddel zijn bij het vaststellen van passende hulp voor leerlingen.
Bovenstaande bevindingen zijn uitgebreid beschreven in een proefschrift van Peter Tamboer. Zie hier. Dit proefschrift komt tot een nieuwe, brede omschrijving van dyslexie. Zie hieronder.
“Dyslexie is geen stoornis, maar een dichotome, genetische variatie met een onbekende oorzaak in de subcortex die verband houdt met hogere orde verwerking van sensorische informatie door een soort aan-uit-knop (inhibitie en excitatie) die cruciaal is voor de controle van aandacht, resulterend in wijdverspreide effecten op diverse perceptuele en cognitieve functies met een grote variëteit tussen individuen afhankelijk van intelligentie, scholing, extra training, moedertaal, sociale achtergrond, concentratie en motivatie.”
Algemene doelstelling
De algemene doelstelling van de
MDDDT
is om handvaten te bieden voor leerkrachten, zorgcoördinatoren en orthopedagogen in het onderwijs. Met de
MDDDT
kan klassikaal een snelle en betrouwbare screening gedaan worden. Naast een schatting van de kans op dyslexie worden 25 specifieke vaardigheden (in 7 clusters) in kaart gebracht die verband houden met dyslexie. Dit komt eigenlijk neer op een leerling die heel precies zelf aangeeft wat hij/zij moeilijk en makkelijk vindt bij het leren en welke methodes hij/zij gebruikt bij het leren. Dit kan belangrijke toegevoegde informatie zijn bij het zoeken naar passende hulp of het opstellen van een handelingsplan voor leerlingen die moeilijkheden ondervinden bij het leren.
Gebruikersdoelen
De MDDDT kan op drie manieren gebruikt worden:
1. Signalerings-instrument
De
MDDDT signaleert bij welke leerlingen in de klas een kans op dyslexie bestaat. Daarnaast signaleert de
MDDDT met welke vaardigheden leerlingen moeite hebben en welke leerstrategieën zij toepassen.
2. Adviserings-instrument
De informatie uit de rapportage van de
MDDDT kan handvaten bieden aan leerkrachten en ook bijvoorbeeld van toegevoegde waarde zijn bij het vaststellen van leerdoelen in een handelingsplan of bij het zoeken naar passende hulp. De
MDDDT kan ook helpen om de leerlingen zelf advies te geven over bijvoorbeeld leerstrategieën en om ouders advies te geven over hoe zij kunnen bijdragen aan passende hulp voor hun kind.
3. Evaluatie-instrument
De MDDDT kan ook gebruikt worden om bestaande onderwijsmethodes in een klas te evalueren. (1) Wat vinden de leerlingen moeilijk? (2) Welke leerstrategieën gebruiken de leerlingen? (3) Kan het leerproces in de klas verbeterd worden?
Normering: stanines
Bij de MDDDT wordt eerst het aantal fouten vastgesteld per subtest. De verkregen scores worden vervolgens omgezet naar normen van 1 tot 9. Dit zijn stanines, afkomstig van het Engelse ‘standard nines’. De omzetting naar normen hangt af van de frequentieverdeling. Zo zullen de meeste leerlingen een uitkomst hebben rond het gemiddelde. Zeer hoge en zeer lage uitkomsten zijn veel zeldzamer.
Bovenstaande kan nog specifieker gemaakt worden met stanines van 1 tot 9. Stanine 5 is dan de middelste norm, de middelste 20% van de leerlingen. Heel hoge en heel lage stanines representeren een steeds kleiner percentage van de leerlingen zoals hierboven goed te zien is.
Normen (stanines) Percentage van alle leerlingen
met dezelfde norm
9 = Zeer hoge vaardigheid 4% van de leerlingen
8 = Hoge vaardigheid 7% van de leerlingen
7 = Redelijk hoge vaardigheid 12% van de leerlingen
6 = Iets hoger dan gemiddelde vaardigheid 17% van de leerlingen
5 = Gemiddelde vaardigheid 20% van de leerlingen
4 = Iets lager dan gemiddelde vaardigheid 17% van de leerlingen
3 = Vrij lage vaardigheid 12% van de leerlingen
2 = Lage vaardigheid 7% van de leerlingen
1 = Zeer lage vaardigheid 4% van de leerlingen
Normen 1 en 2 zijn lage vaardigheden en zijn een indicatie voor onderpresteren.
(11% van de leerlingen).
Norm 3 is een vrij lage vaardigheid en een lichte indicatie voor onderpresteren.
(12% van de leerlingen).
Normen 4, 5 en 6 vertegenwoordigen het gemiddelde.
(54% van de leerlingen).
Normen 7, 8 en 9 zijn hoge vaardigheden.
(23% van de leerlingen)